Uittreksel hoofdstuk
6 Informatievaardigheden
Internet
6.1 Begrip
Er worden 5 perspectieven van waaruit internet beschreven
kan worden onderscheiden.
Deze perspectieven vallen samen met de lagen waaruit
Internet is opgebouwd:
Technische infrastructuur: Kabels,
servers, pc’s, routers, switsches
Organisatieprincipe de protocollen: TCP/IP, http, SMTP, WAP
Verzameling van toepassingen: E-mail, www, nieuwsgroepen, irc,
telnet
Verzameling van diensten: Informatie,
contact, transacties
Verzameling van activiteiten: Economisch, politiek, affectief, cognitief
6.2 Ontstaan
Eind jaren 60 realiseerde Amerikaanse defensie zich dat
wanneer één van hun lineair geschakelde computers uit zou vallen, de rest het
ook niet meer zou doen. (de welbekende ontbrekende schakel)
Op datzelfde moment ontstond de behoefte om het uitwisselen
van informatie te vergemakkelijken.
Vanuit die gedachte is in 1969 Advanced Research Project
Agency Networks (ARPANET) ontstaan, 4 systemen die elkaar gekoppeld werden vormden
zo het eerste web.
Steeds meer organisaties kregen aansluiting hierop en in
2001 is het aantal aansluitingen wereldwijd 201 miljoen.
In die 32 jaar zijn er afspraken gemaakt over hoe
elektronische boodschappen opgesteld dienen te worden. Dit is vastgelegd in 1977
in het Transmission Control Protocol/ Internet Protocol (TCP/IP)
In het begin is wordt de toepassing alleen gebruikt door
onderzoeksinstellingen, universiteiten en het hoger onderwijs. In de jaren 80
komen de Local Area Networks (LAN) op en kunnen organisaties met hun lokale
netwerk aansluiten op ARPANET.
Er ontstaat een Internet, een internationaal netwerk van
netwerken, waardoor er op verschillende manieren gecommuniceerd kan worden.
Eind jaren 80 worden pc’s en minisystemen betaalbaar voor de
consument en beginnen bedrijven de computer te gebruiken om met de klant te
communiceren.
De Hyper Text Markup Language (HTML) waarmee tekst, beeld en
geluid aan elkaar gekoppeld kunnen worden, en gepubliceerd via het internet is
in 1990 ontwikkelt.
Het aantal mensen met een internetaansluiting groeit en de commercie
lonkt. Uiteraard hadden de pioniers dit niet voor ogen, zij streefden naar
gelijkheid omdat iedereen beschikking had over dezelfde informatie en kennis.
Internet is een open structuur en cultuur. Iedereen kan zijn
mening uiten en niemand kan verantwoordelijk gehouden worden voor heel
Internet. Via Internet kan iedere burger of organisatie wereldwijd
communiceren, informatie opvragen en producten/diensten aanbieden.
6.3.1 Intranet
Intranet is een netwerk dat alleen toegankelijk is voor medewerkers
van een organisatie en volledig afgeschermd van gebruikers die daar niet toe
gemachtigd zijn. De techniek is gelijk aan die van Internet. Het doel is het
delen van bedrijfsinformatie. Intranet wordt ook ingezet als communicatiemiddel
en de samenwerking te bevorderen.
Soft en hardware beveiliging
moeten waarborgen dat vertrouwelijk informatie van Intranet niet op Internet
terecht kan komen.
6.3.2 Extranet
Extranet zijn delen van Intranet
die toegankelijk zijn gemaakt voor buitenstaanders. Denk hierbij aan
leverancier, dealers, klanten partners e.d die geautoriseerd worden om deels
gebruik te maken van bedrijfsinformatie.
Voorbeelden van Extranet zijn:
Diensten en applicaties aan
filialen of dochterbedrijven aan te bieden;
Grote bestanden met informatie
elektronisch beschikbaar te stellen;
Samen te werken met andere
organisaties bij het werken aan grote projecten;
Nieuws te delen met partners.
Extranet kan het elektronisch
zakendoen bevorderen en het zakenverkeer versnellen. Veiligheid en privacy vragen
een goede afstemming tussen betrokken organisaties.
Een combinatie van
hoofdkabelnetwerken worden Backbones genoemd. In Nederland ligt zo’n Backbone
voor heel europa. Hierop zijn alle belangrijke providers aangesloten waardoor
uitwisseling met de rest het Internet mogelijk is.
Als internetgebruiker sta je niet
in direct contact met de informatiebron de weg is als volgt:
De computer waar je achter zit is
de Client;
Die zoekt contact met een server
via routers (schakelstations);
De routers hebben als taak de
adressen te controleren en zo snel mogelijk de boodschappen op de plaats van
bestemming te brengen.;
De provider(de computer die
toegang tot Internet heeft) zorgt ervoor dat de boodschap weer bij de ontvanger
komt.
Er zijn nogal wat knooppunten waar
berichten langskomen, de gebruiker merkt hier weinig van en hoeft geen
specifieke commando’s te geven. Dat is het gemak en succes van internet.
Voor toegang tot het Internet heb
je een provider nodig en een softwarepakket.
6.3.4 Browsers
Een browser is een software
programma om documenten op het Internet te bekijken. Een browser vertaald HTML
files naar tekstbestanden, geluid of film.
Hyperlinks zijn onderstreepte
verwijzingen naar andere pagina’s, als je hier op klikt ga je gelijk door naar
een ander pagina dankzij de browser. Het van pagina naar pagina klikken noemen
we browsen of surfen. Dit is mogelijk omdat de hiervoor de standaardtaal HTML
die bestaat uit tags = standaardcodes, wordt gebruikt.
Bij het surfen maak je gebruik van
de balken die zich boven en onderaan de pagina bevinden. De menubalk die de
opties van het programma weergeven, de knoppenbalk voor het gemak van de
gebruiker met één muisklik kan een veelvoorkomende opdracht uitgevoerd worden,
de adresbalk hierin staat het adres van de website en kan je zelf een adres
invoeren. Onderaan bevind zich de statusbalk die wordt gebruikt voor meldingen
van het programma bijvoorbeeld of de volledige pagina geladen is, of
mededelingen van de maker van het document.
6.3.5 Providers
Voor toegang tot Internet maakt de
pc contact met een provider. De provider zorgt voor e-mailadressen en biedt de
mogelijkheid een eigen website op Internet te plaatsen. De providers zijn ieder
verantwoordelijk voor hun deel van Internet en zijn allemaal onderling met
elkaar gekoppeld zowel landelijk als internationaal.
Er zijn ook accesproviders die
hebben een bandbreedte gekocht bij de grote service providers en geven de
gebruiker toegang tot Internet via alle technische voorzieningen, inclusief het
e-mailverkeer. Accesproviders stellen hun gebruikers een vastgesteld aantal MB
ter beschikking om een website te hosten. In de URL komt dan altijd de naam van
de accesprovider terug.
Naast alle commerciële providers
is er ook SURFnet opgericht door de Nederlandse overheid die zorgt dat onderzoekers, docenten en studenten
kunnen samenwerken met behulp van ICT. SURFnet maakt deel uit van de
SURF-organisatie, waarin Nederlandse universiteiten, hogescholen en
onderzoeksinstellingen nationaal en internationaal samenwerken aan innovatieve
ICT-voorzieningen.
6.3.6 URL
Omdat alle computer die samen
internet vormen gebruik maken van dezelfde protocol TCP/IP kunnen ze gekoppeld
worden aan elkaar.
Onderdeel van het protocol is
Hyper Text Transfer Protocol (http). De browser weet wanneer dit aan het begin
van een internet adres staat dat er volgens dit protocol wordt gecommuniceerd.
Om duidelijkheid te krijgen waar
informatie zich bevindt op het web wordt bij onderlinge verwijzingen gebruik
gemaakt van Uniform Resource Locatators (URL). In de URL is alle informatie
opgenomen over de techniek om de betreffende gegevens te bereiken.
De plaats van de bron is te herleiden,
het protocol , het adres waar de informatie is opgeslagen, de naam van het document
en evt de directory aanduiding.
Het adres bestaat uit een hostnaam
(bijvoorbeeld www) deze is voor identificatie en geeft de functie aan, en een
domeinnaam die geeft informatie over groep of locatie waar die op is
aangesloten. De domeinnaam bestaat vaak uit twee delen waarbij het tweede deel
vaak de tweeletterige landaanduiding zoals .nl of .de (Duitsland). Het tweede
deel kan ook het bekende .com zijn wat ontstaan is als aanduiding voor
commercial companies.
6.4.1 E-mail
De oudste toepassing van het
internet is E-mail. Ieder gebruiker heeft een eigen brievenbus met een uniek
adres. Alle te verzenden e-mails worden gestuurd met Simple Mail Transfer
Protocol (SMTP) en ontvangen met Post Office Protocol (POP) Door deze
standaardisatie maakt het niet uit waar je een mail naar toe stuurt of
waarvandaan je iets stuurt.
6.4.2 Usenet: Discussielijsten en nieuwsgroepen
Discussielijsten worden gebruikt
voor informatieverstrekking en communicatie tussen groepen gebruikers. Op een
discussielijst moet je je abonneren, daarna ontvang je de berichten uit de
discussielijst automatisch in je mailbox en kan je reageren.
Nieuwsgroepen zijn vergelijkbaar
met discussielijsten er is echter geen abonnement nodig, het is allemaal wat
vrijblijvender. Ze hebben met elkaar gemeen dat iedereen alles mag vragen en
iedereen kan overal vandaan reageren.
De onderwerpen waarover men met
elkaar discussieert en communiceert zijn heel divers, de provider mag zelf
bepalen welke nieuwsgroepen hij door wil geven.
Ondertussen zijn discussielijsten
en nieuwslijsten ingehaald door webfora en weblogs.
6.4.5 Internet Relay Chat
IRC is bekend onder de naam
chatten. Gebruikers kunnen hiermee rechtstreeks met elkaar over de hele wereld communiceren
via de pc.
6.4.6 WWW
www (world wide web) is de
verzameling van alle websites waar we langs kunnen surfen door van de hyperlink
naar de ander hyperlink te klikken.
Je kunt bestanden teksten en
databanken raadplegen maar ook live vergaderingen of concerten volgen. Er wordt
ook handel gedreven op het www, je hoeft ondertussen de deur niet meer uit om jezelf
te voorzien van kleding, boodschappen, boeken enz.
Er is geen overzicht van alle
websites en al helemaal geen ontsluiting. Met behulp van zoekmachines wordt er
geprobeerd meer structuur in het aanbod te brengen.
6.5 Zoekprogramma’s
Bij het zoeken naar gerichte en
relevante informatie op Internet is het belangrijk om enig inzicht te hebben in
de bronnen. Internet heeft vele verschillende zoekingangen allen met een eigen
database, commandotaal zoekcapaciteit en weergave van de resultaten.
Er zijn verschillende manieren om
naar informatie op het web te zoeken via directories (onderwerpgidsen of
subjectguides) of via zoekmachines.
6.5.1 Subject Directories
Subject directories of onderwerpgidsen
zijn overzichten van bestanden die zijn aangelegd en worden beheerd door een
redactie of personen meestal zijn dit specialisten. De onderwerpen worden
verdeeld van algemene categorieën naar specifieke informatie.
Bij een subject directorie zoek je
dus niet op heel internet maar in door specialisten geselecteerde webpagina’s. De informatie die je hierdoor ontvangt is relevant,
maar je zoekgebied is beperkt.
6.5.2 Zoekmachines
Zoekmachines zijn robots die ieder
woord van iedere webpagina analyseren en in hun database op willen nemen. De zoekmethodes
verschillen per zoekmachine en geven daarom verschillende resultaten. De
grootte van de database, de frequentie van het updaten en de zoekcapaciteiten
bepalen dit verschil. De kans dat een webpagina gevonden wordt hangt nauw samen
met de frequentie waarmee hij wordt vermeldt via hyperlinks.
Wat de meest geschikte zoekmachine
is hangt af van de omvang van de database, de wijze van rangschikken van
gevonden treffers, de wijze van de presentatie van gegevens en de persoonlijke
behoeften van de zoeker.
Bij zoekmachines is er geen sprake
is van een thesaurus (gecontroleerde trefwoordenlijst). Uitvoerig zoeken doe je
door in verschillende talen te zoeken, meerder varianten van je onderwerp te
kiezen of gebruik maken van Boleaanse operatoren of truncatietekens aan het
einde van een woord.
Bij zoekmachines heb je een grote
vangst, de relevantie is over het algemeen een stuk lager.
6.5.3 Portals
Portals zijn startpagina’s naar informatiebronnen
op Internet. Ze kunnen ingesteld worden als persoonlijke informatiepagina met
verwijzingen naar pagina’s en onderwerpen die interessant zijn. De informatie
is vaak per rubriek ingedeeld. De meeste portals zijn begonnen als zoekmachine
en hebben daarom op zo’n pagina ook een zoekmachine.
6.6 Zoektips
Gebruik verschillende zoekmachines
voor een zoekopdracht;
Raadpleeg de helpfunctie van een
zoekmachine;
Specificeer je zoekvraag;
Zet namen tussen aanhalingstekens,
groepeer zoekwoorden tussen haakjes of gebruik het underscore_teken voor
verbinding van woorden, gebruik citatietekens voor uitspraken en namen;
Gebruik Boleaanse termen (AND, OR,
NOT, NEAR) of het + en – minteken om sites te vinden die de zoektermen bevatten
of sites uit te sluiten;
Gebruik het truncatieteken* om
woorden af te korten;
Vertaal een pagina als je denkt
een interessante pagina te hebben gevonden.
Vraag:
Wat is Internet?
Wat is er nodig om Internet goed
te laten werken?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten